Slechts een jaar na Antwerpen, mocht de Arteveldestad in 1874 zijn eerste paardentramlijn inhuldigen. Deze verbond de Zuidstatie met de Korenmarkt. Voor de uitbating waren 29 gesloten en 14 open rijtuigen voorzien. Ook hier werd het net snel uitgebreid, tot een geheel van 7 paardentramlijnen. Uniek was de keuze in 1898 om niet te investeren in een volledige elektrificatie van het tramnet, maar om gebruik te maken van accutrams, waarvoor uiteraard geen bovenleiding voorzien diende te worden. Om de accu’s te kunnen opladen werd een speciale elektriciteitscentrale gebouwd. De trams voldeden echter niet, wat er in 1903 toe leidde alsnog over te schakelen op ‘gewone’ elektrische trams. In 1914 kende Gent 8 elektrische tramlijnen, een aantal dat in de jaren ’20 zou stijgen tot 10. De gestage groei die de Gentse tram typeerde, kende – net zoals de meeste trambedrijven in België en Europa – een plotse kentering na de Tweede Wereldoorlog.
Ook het stedelijk tramnet van Gent deelde namelijk mee in de klappen die de opkomst van auto- en busverkeer toebrachten. Waar er in 1962 nog 11 tramlijnen present tekenden, was dit aantal in 1973 gedaald tot 4. De overige lijnen waren verbust of verdwenen.
De komst van de Gentse PCC in 1971 mag dan ook gerust als de redding van de tram gezien worden. In 1989 werd dan weer beslist om buslijn 3 (voormalige tramlijn) om te toveren tot een trolleybuslijn, dit vooral om de techniek te kunnen promoten. In 2009 verdween deze weer uit het straatbeeld.
In het VlaTAM zijn er meerdere Gentse voertuigen te bewonderen. De zomertram en een drie-asser met bijwagen vertegenwoordigen het openbaar vervoer in de stad aan de Leie…